NAAR DE BRON VAN DE MAAS - 3 (13082015)

Tja, na 225 kilometer te hebben gereden en vierenhalf uur onderweg te zijn geweest, sta ik eindelijk bij de bron van de Maas. Het lullige gepunte houten plankje met de handgeschreven aanwijzing “Source de la Meuse” is tekenend voor wat er langs de landweg van Pouilly-sur-Bassigny naar Beaucharmoy is te zien. Of liever gezegd: niet is te zien. Wat ik verwachtte, klopt deels wel met de werkelijkheid – het monument dat er staat – maar absoluut niet met het beeld dat ik had van een actieve bron die tenminste voldoende water opstuwt om je die ruim 900 kilometer lange rivier te kunnen voorstellen. Dat lukt nu even niet. Een groot monument en een wat kleiner monument, wat bomen, een picknicktafel, een vuilnisbak, al met al een terreintje van hooguit 100 vierkante meter dat uit het achtergelegen weiland is gesneden. Aan beide zijden van de weg een smalle sloot, aan de overkant een maïsakker. Het kleinere monument heeft de wapens van Frankrijk, België en Nederland op de voorkant, met op de zijkant – aan de kant van de bron – een plaquette met de tekst: “TEN TEKEN VAN DE FRANSE-BELGISCHE-NEDERLANSE VRIENDSCHAP WERD DIT MONUMENT OPGERICHT”, met dank aan Les Amis de la Meuse. Op het grotere monument een grote plaquette waarop de loop van de Maas en de zijrivieren vanaf de bron tot aan de Noordzee is afgebeeld met de toevoeging: STROOM ZONDER GRENZEN. Daaronder een wat kleinere plaquette met een korte tekst van de Franse poëet Charles Péguy die zou zijn uitgesproken door Jeanne d'Arc: “Meuse endourmeuse et douce a mon enfance, qui demeures aux prés où tu coules tous bas”. En daar weer onder staat een in een klein bekken gevangen plasje stilstaand water vol met groen dat de bron is van die stoere rivier vele honderden kilometers stroomopwaarts. Er is nauwelijks te zien dat er water in staat, de grond er omheen is gebarsten, zo droog is het hier. Van de “bron” loopt er een soort pijp onder de weg door, voor de zekerheid ga ik kijken of er daar dan misschien wat water stroomt. Niets dus. Ik eet mijn sandwiches en kijk om me heen en nog eens. “Altitude 409 m” vermeldt een geëmailleerd plaatje, terwijl het midden in de zomer is, staat er een koude wind op het Plateau van Langres. Langer blijven rondhangen is zonde van mijn tijd, vind ik.

Op een paar kilometer van de bron ligt een dorpje met de naam Meuse. Nu ik toch in de buurt ben, kan ik beter maar gaan kijken wat daar te zien is, want volgens zeggen zou daar een secundaire Maasbron zijn. Ik rijd door de landerijen en de akkers, ontdek niets, maar mis al doende de afslag naar de A31, de snelle weg terug. Gelaten accepteer ik dat dezelfde route zal moet worden teruggereden. Zoals zo vaak, gaat ook nu weer op dat ieder nadeel een positieve kant heeft. In Lacroix-sur-Meuse, 137 kilometer van de bron van de Maas, staat het meest indrukwekkende lavoir dat ik ooit langs de rivier ben tegengekomen, waardoor ik de kleinere lavoirs links heb laten liggen. Die bekijk ik nu even. Ze zijn eenvoudig en functioneel, maar natuurlijk al lang buiten gebruik. In Dieue-sur-Meuse, een paar dorpen verder, op 152 kilometer van de bron, is het bijzondere lavoir van Rattentout waarvan de vlonder meebeweegt met de waterstand, terwijl alle lavoirs die ik tot nu toe heb bewonderd gewoon aard- en nagelvast waren. Verdere verrassingen komen pas na Verdun op mijn pad. Ik rijd dan al een tijdje door de regio die tijdens de Eerste Wereldoorlog het toneel was van ongeremd zinloos geweld waarvan de sporen op onverwachte plekken opduiken. Dat laatste komt mede door de Franse manier van bewegwijzeren. Zo staan op de weg van Stenay naar Verdun bijvoorbeeld twee tijdens die oorlog verwoeste dorpen niet aangegeven – want dan moet je de Route Départementale naar links oversteken hetgeen gevaarlijk zou kunnen zijn – maar in omgekeerde richting staat in Bras-sur-Meuse wel Louvemont aangegeven en even buiten Samogneux wel Haumont-près-Samogneux. Beide dorpen – zogenaamde “villages détruits” – werden tijdens la Grande Guerre totaal vernietigd en nooit herbouwd. Allereerst richting Louvemont, na een paar kilometer staat er een verbodsbord voor alle verkeer met ernaast de waarschuwing “CAMP DE TIR” oftewel “schietterrein”. Dat de Fransen zoiets zonder enige gêne doen vind ik aan de ene kant wat navrant, maar aan de andere kant is het wel praktisch. Een deel van deze streek werd na de oorlog tot “Zone Rouge” verklaard. Onbewoonbaar en onbegaanbaar vanwege de niet ontplofte munitie, chemicaliën, menselijke en dierlijke resten die vlak onder of op de oppervlakte lagen van het door granaatinslagen tot een pokdalig kaal landschap gebombardeerd gebied. De bewoners mochten niet terugkeren, de dorpen werden niet herbouwd maar teruggeven aan de natuur. Hetgeen er toe leidde dat het bijna een eeuw later net lijkt of er altijd al bomen stonden en er nooit iemand heeft gewoond. Maar schijn bedriegt.

wordt vervolgd