ROUTE LE CORBUSIER - 13 (06102014)

Dag 5 – Firminy – Unité d'Habitation – Église Saint-Pierre.
De kerk heet dan wel een kerk en ziet eruit als een kerk, doch is het eigendom en een filiaal van het Musée d'art moderne de Saint-Etienne waar op verzoek van het bisdom kerkdiensten kunnen worden gehouden. Misschien krijg ik daardoor wel de indruk dat de lege kerkruimte nogal wat weg heeft van een theater met een “toneel” over de hele breedte van het schip. Daarop staan de geëigende rekwisieten: een altaar, een preekstoel en een doopvont. Het hoogtepunt is echter het “achterdoek”, de hoge grijze betonnen muur met onregelmatige gaten erin die door het scherpe zonlicht dat er van buiten doorheen schijnt op schitterende sterren lijken en waardoor een stralende sterrenhemel wordt gesuggereerd, met heel herkenbaar Orion. Tegenover het “toneel” uiteraard de “tribune”, de redelijk steil omhoog lopende rijen houten kerkbanken. De ruimte heeft mooie indirecte verlichting door de lange rijen smalle ramen in de buitenmuur, dat ene grote raam in de achtermuur en de lichtkokers in het door de taps oplopende muren relatief kleine dak. Door de slimme toepassing van kleuren aan de buitenkant en in de kozijnen reflecteert er “gekleurd licht” naar binnen, uiteraard de kleuren van Le Corbusier: rood, groen, geel en blauw. Sereen is de kerk, maar vooral stil en verlaten.

In de aan Le Corbusier gewijde expositieruimte staat een maquette van de Cité Radieuse van Firminy tezamen met een paar losse modellen van de verschillende woningtypes die het gebouw huist. Inclusief de vloeroppervlaktes: F1, het kleinste appartement, is 30m² groot, F6, het grootste, 115m². De uitleg over de maatvoering wordt glashelder samengevat in één enkele tekening die het concept van de Modulor visualiseert. De filosofie achter het ontwerp – “individueel wonen in een collectief gebouw” – én de inspiratiebron van Le Corbusier is de Certosa de Firenzi. Een Toscaans klooster dat hij meerdere malen bezocht en naderhand als zou gebruiken bij de ontwikkeling van zijn Unité d'Habitation. Wat dat uit de toon vallende hedendaagse urinoir hier echter doet, is een raadsel. Zou het affiche dat ernaast hangt met daarop de dringende oproep: “Colle ton chewing gum ici et mets pas dan le mille” oftewel “plak je kauwgum hier tegenaan en gooi het niet in de pisbak”, voor de kerkgangers zijn bedoeld? Het lijkt me onwaarschijnlijk dat het een stille hommage aan Marcel Duchamp zou zijn. Er is althans niets dat daar op wijst, hoewel het toeval wil dat zowel Duchamp als Le Corbusier in 1887 werden geboren. In een afgescheiden ruimte worden zwart-wit beelden van het Firminy van weleer vertoond, van de mijnbouw, de industrie, de vervuiling, de slechte hygiënische omstandigheden. Hoe de huisvesting van de mijnwerkersgezinnen was en hoe de socialistische burgemeester samen met Le Corbusier de verheffing van de arbeidersklasse vorm zou gaan geven. Grote idealen die zouden worden begrensd door de harde realiteit van “wie zal dat betalen?”

Er is veel aandacht voor “Le Poème de l'Angle Droit – Het Gedicht van de Rechte Hoek.” Een door Le Corbusier met gedichten en kleurenlitho's geïllustreerde beschouwing, die door sommigen als zijn artistieke en filosofische testament wordt beschouwd. In Firminy zie ik opnieuw veel overeenkomsten tussen Le Corbu en Oscar Niemeyer: beiden legden in woorden en beelden de drijfveren achter hun oeuvre vast, beiden ontwierpen beelden en meubilair, beiden ondersteunden hun ideeën met litho's of tekeningen, beiden maakten optimaal gebruik van de mogelijkheden die gewapend beton de moderne architect bood. Hoewel ik moet toegeven dat het in mijn ogen met Picasso verwante kleurrijke grafische werk van Le Corbusier me wat meer aanspreekt dan het sobere lijnenspel van Niemeyer, blijf ik die qua architectuur nog steeds de voorkeur geven omdat zijn ontwerpen nu eenmaal vele malen speelser zijn. Het strakke “betondorp” dat “le site Le Corbusier” in Firminy in mijn ogen is, haalt het niet bij de gevarieerde vormgeving en het gebruik van kleuren door Niemeyer in het qua omvang vergelijkbare “Centro Niemeyer” in het Noord-Spaanse Avilés.

Toch nog maar eens een keer om de kerk gelopen, die tenminste niet zoals het stadion, het zwembad en het culturele centrum geheel uit die messcherpe rechte lijnen bestaat. Zou dat komen omdat het geen “echte” Corbusier is? José Oubrerie, die op jonge leeftijd assistent van Le Corbusier werd en betrokken was bij het oorspronkelijk ontwerp van de kerk, zette zich jarenlang in voor de voltooiing van het gebouw. En dat terwijl de bouwtekeningen niet meer beschikbaar waren, er geen geld was en de Fondation Le Corbusier – beheerder van de nalatenschap van de architect – er niet van overtuigd was dat de bouw “in de geest van Le Corbu” tot een goed einde kon worden gebracht. Oubrerie vatte het dilemma als volgt samen: “Als de kerk goed uitvalt is het een Le Corbusier. Als het niets wordt, is het een Oubrerie.” Dankzij veel subsidiegeld staat er uiteindelijk iets dat meer een museum is dan een kerk, ik had het kunnen weten: de klimmende grijze betonnen oprit naar de hoofdingang is – zij het stukken eenvoudiger – een variatie op Niemeyer's klimmende voetpad naar het Museu de Arte Contemporáneo van Niterói aan de andere kant van de Baía de Guanabara, tegenover Rio de Janeiro. Zo zie ik het althans..........

wordt vervolgd