NIEUWE KAAPSE KRONIEKEN - 2 (22032009)

Zaterdag 14 maart 2009. Tijdens de weekeinden door de West-Kaap zwerven. Het oppaken van die draad kost geen enkele moeite. Er zijn, zo heb ik de afgelopen maanden in Buenos Aires ontdekt, aardig wat plaatsen en plekken die ik vorig jaar onbewust heb overgeslagen. Eén daarvan is Wellington. De Slag bij Waterloo, de Ijzeren Hertog, de naar hem vernoemde Wellington Boots – nu rubberen laarzen – én dit stadje in Zuid-Afrika. Totdat het in 1840 door Gouverneur van de Kaap Kolonie Sir George Thomas Napier werd omgedoopt om de commandant onder wie hij en zijn broers in het Britse leger hadden gediend te eren, heette het Wagenmakersvallei. Geen twijfel mogelijk over wat hier de belangrijkste bedrijvigheid moet zijn geweest, alweer zo’n mooi voorbeeld van de sobere, maar o zo nauwkeurig beschrijvende Calvinistische naamgeving. Want Hugenoten stichtten het stadje, één van hun nazaten was Piet Retief, een van de leiders van de Grote Trek, de Voortrekkers. Juist ja, de Afrikaners die zich zowel tegen het Britse koloniale gezag als de verengelsing verzetten en vast en zeker niet in een dorp met de naam Wellington hadden willen wonen. Retief sneefde in 1838 in Zululand, net voor de naam van zijn geboortedorp werd veranderd.

In het nieuwe appartement moet een nieuwe wijnvoorraad worden aangelegd. Zonder enige tegenzin begin ik op koffietijd met wijn proeven. De meeste druiven zijn al geoogst, het net geperste vrijwel alcoholloze druivensap fermenteert nog, het is te vroeg voor de 2009 wijnen. Bij het afrekenen van de eerste aankopen informeert het meisje achter de toonbank “Are you a pensioner sir?"`Op het moment dat ze dat vraagt, zie ik het bordje dat meldt dat gepensioeneerden 10% korting krijgen. "Ìk vind het altijd heel erg vervelend om te vragen", zegt ze charmant blozend. "En ik vind het altijd vervelend om het te bekennen”, antwoord ik zonder te blozen. Men is te beleefd, of te goedgeloving, om naar het bewijs te vragen. Langs de weg naar Wellington de ene boerderij na de andere met een zelfverklarende naam: Blomfontein, Kersfontein, Jakkelsfontein, Boesmansfontein, Klipheuwel, Ongegund. Een Afrikaanse “fontein” is een “bron”, een “klip” is een “steen of kei”, een “jakkel” is een “vos”. Toen ik ruim een half jaar geleden terugging naar Buenos Aires waren de akkers net aan het uitlopen en lagen er fris groen bij. Twee seizoenen later is de oogst binnengehaald en de kleur van de velden caramel of eerder sahara, als dat tenminste een kleur is. Kort gezegd: de landerijen rond de boerderijen ziet eruit als grote zandbakken.

Wellington, zo heb ik ontdekt, heeft een eigen wijn en brandewijnroute. De eerste wijnboeren gaven hun boerderijen net zulke toeppasselijke namen als de “gewone” boeren dertig kilometer terug: Mont Du Toit, Welgegund, Nabygelegen, Savignac de Versailles, Welvanpas en Welbedacht. Ik ga wijn proeven bij Napier Wijnkelder - inderdaad vernoemd naar Sir George T. - en ga overnachten op het Oude Wellington Wijn en Brandewijnlandgoed. Napier ligt idyllisch aan de voet van de Groenberg, het is een niet al te grote nieuwkomer. Als ik de trap naar het proeflokaal opklim, is de fermenterende wijn van afstand te ruiken. Dat heeft wel wat. In de jaren dat ik zelf wijn maakte, in grote dame-jeannes met watersloten die in de schuur achter in de tuin stonden, hing destijds dezelfde geur. Ach zoete herinnering aan die goede tijden van weleer. Sauvignon-blanc, de wijn die ik in dit land het liefst drink, wordt hier niet gemaakt, het wordt behelpen met Chenin Blanc: “Een steendroge frisse witte wijn met sporen van gedroogde abrikozen en tropisch fruit met een afdronk van droge peren” volgens de etikettentekstschrijver. En dan de rode wijn met het bouquet van "zwarte bessen, met geslepen potloodkrullen en zoete rozenblaadjes”. Ik proef en proef nog eens en proef het niet. Zulke teksten kunnen haast niet zijn geschreven door iemand die nuchter was. Voor sluitingstijd, onveranderd zaterdagmiddag 1 uur, zijn de inkopen gedaan. Hoewel mijn logeeradres mnder dan vijf minuten verder is, ga ik eerst de Bainskloofpas bekijken.

De pas is vernoemd naar zijn bouwer Andrew Geddes Bain, die 170 jaar geleden – in febuari 1849 – met de aanleg van de weg over de Limietbergen begon. Dwangarbeiders, dwangarbeidden vier en een half jaar lang om dit moeilijke karwei te klaren. Een populaire en goedkope vorm van passenbouw, zelfs tot halverwege de 20ste eeuw toen Italiaanse krijgsgevangenen te werk werden gesteld om de weg over de Du Toitskloofpas aan te leggen. Van Wellington naar de top van de pas is het een stevig steigende weg met een mooi uitzicht naar links en rechts tot aan de boomgrens een Ardennenachtige begroeing. Daarboven het Kaapse fynbos in al haar glorie. Lage begroeing, maar desalniettemin is het er groen. Op het hoogste punt, het Nekkie, dat heel erg saai Bain’s Kloof heet, een paar gedenkstenen. Eén voor Bain, één die de pas tot een Nationaal Monument verheft en één met de tekst “14 september 1853/2003 – 150 jaar later gedenk ons almal wat hierdie pas gebou het: die gevangenes en hul toesighouders wie se name ons ken en respekteer en veral die drie wat weens ongelukke gesterf het”. Want er werd nauwkeurig bijgehouden welke gevangen er te werk waren gesteld en hoe die zich gedroegen. Dat moest iedere week aan het Ministerie van Justitie worden gerapporteerd. Nazi preciesie, bijna honderd jaar voordien uitgevoerd door het Britse koloniale bestuur, dat en passant tijdens de Tweede Boerenoorlog ook nog eens het concentratiekamp “uitvond”.

wordt vervolgd