OP BEDEVAART NAAR LUJAN (2012008)

Jaren geleden was ik op een maandagmorgen behoorlijk verbaasd na te hebben vernomen dat een opeens wat kreupelende collega tijdens het weekeinde had geprobeerd zijn huwelijksproblemen op te lossen door van Buenos Aires naar Luján te lopen. Hij was niet de enige. De bijna 70 kilometer lange wandeltocht bleek een buitengewoon populaire jaarlijkse bedevaart te zijn waaraan duizenden Argentijnen deelnemen. Hoewel het mij nog nooit is geluk een potentiële echtscheiding met een stevige wandeling te voorkomen, mag je zoiets iemand anders natuurlijk niet misgunnen. Wellicht is kilometers op blaren lopen stukken aangenamer dan wat later jaren op de blaren te moeten zitten. Dat het huwelijk een paar maanden daarna alsnog op de klippen liep, kwam nauwelijks als een verrassing. Aldus verliep mijn eerste kennismaking met Nuestra Señora de Luján, de alom aanwezige beschermheilige van alle Argentijnen. Want alom aanwezig is ze. Omdat ze gelijktijdig de dubbelrol van beschermheilige van het openbaar vervoer vervult, staat of hangt haar afbeelding in vrijwel iedere stadsbus, de stations van de ondergrondse en bovengrondse spoorwegen, in taxi’s en in busterminals.

Met mijn reisgenoot vertrek ik vanaf de Plaza de Italia, in het stadsdeel Palermo, met de “rápido – de sneldienst” naar Luján. Een enkeltje, in de met comfortabele stoelen en airconditioning uitgeruste bus, kost iets meer dan €2. Ondanks recente prijsverhogingen blijft openbaar vervoer goedkoop, dat wil zeggen voor hen die zoals wij iets beter bij kas zitten. Als je het Argentijnse minimumloon verdient, tussen de 400 en 500 Euro’s per maand, is het natuurlijk wat minder. De “rápido” doet er behoorlijk lang over en is voor ons gevoel alles behalve een snelle bus. Als wij denken er bijna te zijn en bij een medepassagier informeren waar we moeten uitstappen, blijkt dat we pas in Moreno te zijn. Halverwege. Uiteindelijk arriveren we na ruim twee uur bij de busterminal van Luján en hadden onderweg niet echt hoeven te twijfelen of we er al waren of niet. De basiliek van Nuestra Señora, die hoog boven het stadje uittorent, staat aan het eind van een eindeloos plein waar de voorbereidingen voor de achtste december in volle gang zijn. Dat is de dag waarop gelovigen overal in Zuid-Amerika vol overgave de Onbevlekte Ontvangenis van de Maagd Maria vieren. In de marge van het plein zijn de verkopers van religieuze prullaria zich aan het warm lopen voor de verwachte toeloop van kooplustige pelgrims. Voordat we ons daaraan gaan vergapen, eerst lunchen.

“In Luján moet je bij de nonnen gaan eten” had een oud collega aangeraden. “Zwarte nonnen ergens uit Afrika”. Zoiets klinkt, en is waarschijnlijk ook, vele malen exotischer dan een alledaagse Argentijnse “parilla”. Het restaurant, dat aan de buitenkant van het stadje ligt, heet “L’Eau Vive”. Tegenover het Chateau d’Eau, de watertoren! Bewust gekozen of toeval? Als voorbode van wat er gaat volgen, is een zwarte jongedame aan het werk in de tuin. Sœur Jardinière, vermoed ik. Binnen worden we door een drietal Sœurs Sourires ontvangen. Alle drie zwart, alle drie in Afrikaans gewaad, alle drie buitengewoon opgewekt. Het eenvoudig ingerichte restaurant is goed bezet, wij krijgen tafel 9 toegewezen. Tussen de bedrijven door krijgen we de nonnen, want dat zijn het, langzaam maar zeker aan de praat. Eerst in het Spaans en daarna zowaar in het Frans. Ik pik gelijk hun West-Afrikaanse accent op. Mijn jaren in Gabon leveren eindelijk weer eens wat rendement op. Ze behoren tot een bijzondere orde, net zoals het restaurant tot een bijzondere internationale restaurantketen behoort. Met vestigingen in Afrika, Europa en Latijns-Amerika. Het lijkt een beetje op een spiegeltjes en kraaltjestruc, de dames worden namelijk geacht tijdens hun werk het evangelie te verspreiden. Als ik het tenminste goed heb begrepen. Niet dat we daar iets van merken, laat staan ontvankelijk voor zouden zijn. “Eau Vive” is uiteraard gebaseerd op een bijbels verhaal dat is terug te vinden in het Nieuwe Testament. In het Evangelie naar Johannes, hoofdstuk vier. Daarin ontmoet Jezus bij een waterput een Samaritaanse vrouw waarbij al converserend de woorden “levend water” vallen. Aan de andere kant is deze orde - of is het een slim geleid bedrijf? – schatplichtig aan een aantal verschijningen van de Maagd Maria in Banneux, een gehucht in de Belgische Ardennen, niet al te ver van Luik. Dat blijkt met name uit een oerlelijk monument, zowel qua uitvoering als kleur, op de bescheiden binnenplaats. “Ik ben de Maagd van de Armen – België 19/1/1933” meldt dat droogjes. De dag dat Maria voor de derde keer binnen een paar dagen verscheen aan de 12 jarige Mariëtte Becco en haar bekende “de Maagd van de Armen” te zijn”.

Waarom verschijnt Maria toch zo vaak aan onschuldige katholieke meisjes? In obscure dorpen zoals in dit geval in Banneux en zoals aan de 14 jarige Bernadette Soubirous in Lourdes? En nooit eens aan een stoere gereformeerde gozer of een zwaar zondigende ongelovige heer van middelbare leeftijd in de buurt van New York of Beijing? Die katholieken, een gevoel voor gezond zakendoen kan hen niet worden ontzegd, bouwen vervolgens rond zo’n verschijning een bedevaartsoord met een gigantische aantrekkingskracht dat honderdduizenden bezoekers per jaar trekt. De Efteling of Disneyland voor goed gelovigen? In mijn calvinistische ogen lijkt het daar verdacht veel op.

wordt vervolgd