KAAPSE KRONIEK - 67 (29092008)

Zaterdag, 2 augustus 2008. Een zaterdagochtend in het centrum van Oudtshoorn verschilt niet veel van een zaterdagochtend elders ter wereld, zo ontdek ik tijdens een korte dwaaltocht. Winkelend publiek puilt uit de winkels, hun weekloon verzuipende mannen puilen ruim voor het middaguur uit de cafés en bars. Redelijk tot zeer lelijk ogende jongedames doen hun best om de mannen van de drank af te houden en een deel van het geld via de matras tot het hunne te maken. Een stuk gezelliger dan naar de Anonieme Alcoholisten gaan lijkt me, hoewel hoogstwaarschijnlijk lang niet zo doelmatig. Vrijwel iedereen op straat spreekt Afrikaans en behoort tot de categorie “kleurling”. De gemeentelijke statistieken “76,5% van de bevolking is kleurling” kloppen op het eerste gezicht vrij aardig. Langs de Baron van Rheedestraat staan een paar voormalige weekeindhuizen van rijke struisvogelboeren. In die tegenover het museum is een restaurant gevestigd, een stukje verderop staat het “Le Roux Townhouse” dat bij het C.P. Nelmuseum hoort. Net als “Arbeidsgenot” zit de deur op zaterdag helaas stevig op slot.

Genoeg gezien van Oudtshoorn waar landerigheid troef is. Op naar De Rust, een dorp vlakbij. Door een verkeerde afslag te nemen, kom ik bij een grote struisvogelboerderij terecht. Zoals er veel makke schapen in een hok gaan, passen er zo te zien veel makke struisvogels in een kleine kaalgevreten weide. Overal liggen donsveertjes, ik oogst er een paar als souvenir. Hoewel er nog wel lokale modeontwerpers zijn die de veren in hun designs verwerken – twee weken geleden was er een festival in De Rust waar hedendaagse ontwerpen waarin, oh afschuw, geverfde struivogelveren waren verwerkt – gaat het tegenwoordig vooral om struisvogelvlees. Zowaar afgekickt van de Argentijnse lomo, mag men mij ondertussen midden in de nacht wakker maken voor een malse struisvogelbiefstuk. Rechtsomkeert. Langs een bord met de opmerkelijk aankondiging “Inlichting Aftrekplek”. Zoiets zou in Nederland niemand langs de weg durven te zetten. Aan deze kant van de wereld is het echter geen plek om je te gaan of laten aftrekken, maar een buitengewoon onschuldige parkeerplaats waar een informatiebord staat! Na dwars door de plaatselijke lokasie te zijn gereden, bereik ik het rechte pad weer.

“De Rust lê aan die voet van die Swartberge by die ingang van die skilderagtige Meiringspoort – die poort met die meeste spoke in ons land”, waarschuwt de folder van de plaatselijke VVV. Verder zijn er wijngaarden, struisvogels, uiteraard rust, gastvrijheid en Victoriaanse huizen. Voor ik het in de gaten heb, ligt het dorp al achter me, zo klein is het. Een waarshuwingbord voor vallend gesteente: “MEIRINGSPOORT - Hoë Risiko Area vir 20km”. Omkeren of lekker gevaarlijk doorrijden? De keus is makkelijk, vooral nadat ik op de kaart heb gezien dat er een alternatieve weg terug is over de Swartbergpas. De weg begint te klimmen, dit is het begin van het Swartberg Natuurreservaat. Een recent geasfalteerde weg, niet overmatig bochtig, veel bergstroompjes, de ene drif – op paaltjes rustende betonnen wegdelen die bij een hoge waterstand onderlopen, maar niet wegspoelen – na de andere. Ze hebben – joost mag weten waarom - allemaal een naam. De 1ste heet heel innovatief “Eerste Drif” en de laatste, hoe komen ze erop, “Laatste Drif”. Steeds hoger wordende rotsformaties die bestaan uit ontelbare slordig gestapelde lagen rode zandsteen. Adembenemend ruig natuurschoon en vrijwel geen verkeer. Zou dit zo blijven of zou, zoals bijna altijd in de wat afgelegen streken, het asfalt zo meteen opeens ophouden en het daarna voortsukkelen worden? Midden in het niemandsland staat een nationaal monument genaamd “Herrie Klip”. Klip is het Afrikaanse woord voor “steen”. Je moet als land cultureel toch wel heel erg diep zijn gezonken om een rotsblok waarin een schrijver het woord “HERRIE” heeft gekerfd – graffiti toch? – te verheffen tot een monument. De schrijver heet C.J. Langenhoven, Herrie is de naam van een imaginaire olifant die een rol speelt in een paar van zijn boeken. “Eigenlijk maar goed dat zijn huis vanochtend niet open was voor het publiek”, bedenk ik met enige opluchting. Dat is vast en zeker net zo popie jopie als deze brok zandsteen.

Na de “Laatste Drif” begint de Grote Karoo. Karoo betekent “het land van de grote dorst” in de taal van de van de Khoi-San. Die woonden hier lang voordat de kolonisten de streek in de 17e eeuw binnentrokken om te ontdekken dat het er inderdaad soms jaren achtereen niet regent. Klaarstroom is de naam van het eerste dorp aan de andere kant van de berg, kleurig fynbos in de kurkdroge aarde van de bermen. De weg naar Prince Albert loopt parallel aan de Swartberge. Een mooie vallei. Prachtige vergezichten, grote nieuw aangeplante wijngaarden met patserige reclameborden. “BERGRIVIER Vineyards, for those who want to taste success”. Vandaag even niet. En dan, terwijl ik er niet op bedacht ben, staat er aan de rechterkant van de weg een eenzame oude boerderij met op het achtererf de slecht bijgehouden familiebegraafplaats. In “Zandkastelen” van Andre Brink, het boek dat me heeft aangezet om Oudtshoorn en omgeving te gaan verkennen, komt ook zo’n begraafplaats voor. Net zoals in “Gerugte van Reën” een andere boek van Brink dat zich eveneens afspeelt in een streek waar haast nooit regen valt. Zoals hij dat in die boeken beschrijft, zie ik het hier voor mij op “Weltevreden” de boerderij van de familie Gouws. Afstandelijk bezien stelt het geen moer voor die hooguit twintig zerken in een slecht onderhouden grasveldje, met op de achtergrond zo’n traditionele Kaapse boerenwoning. De eenvoud ervan, de verhalen van Brink die ik in mijn achterhoofd heb, de beelden die ik daardoor kan oproepen, maken het tot een bijna magische ervaring. Tekst en beeld vloeien samen. Dit moet de schrijver hebben gezien toen hij de twee boeken schreef die ik met zoveel plezier heb gelezen.

wordt vervolgd