KAAPSE KRONIEK - 24 (18021008)

Zaterdag, 19 januari 2008. Wordt mij zand in de ogen gestrooid? “Gugs” – Guguletu – lijkt in de verste verte niet op de township die ik me had voorgesteld. Een voorstelling die was gebaseerd op wat ik tot nu toe vanaf de snelwegen die er langs lopen had gezien. Vooral op Khayelitsha – het Xhosawoord voor “een nieuw huis”, de gigantische township waar tussen de 500.000 en 1 miljoen mensen zouden wonen. Maar wie heeft ze ooit geteld of kunnen tellen? Gugs lijkt eerder op een eenvoudige middenklassebuurt. Niet dat ik er zou willen wonen, maar ook weer niet dat ik er niet zou kunnen wonen. Geen enkele vorm van luxe te bespeuren. Laagbouw, kleine tuintjes, vrijwel geen bomen, struiken of planten. Veel mensen op straat op deze mooie zomerse zaterdag. Tot zover zie ik gewoon een gezellige, levendige wijk. Na het muzikale optreden op de hoek van de straat rijden we wat rond en ontmoeten drie “nieuwe mannen” en een sangoma, een traditionele genezer. Of in dit geval een genezeres. Mijn gastheer mompelt het tussen neus en lippen. Een middelbare vrouw gekleed in rode kleding. Opvallend, maar verder niet bijzonder. Of het toeval er mee speelt, staat een paar dagen later een achterpaginaverhaal in de NRC over een Nederlandse vrouw die tot sangoma is gewijd. Ze heet Nomanthongo. “Een echte sangomanaam” volgens mijn gastheer, meer niet. Ik dring maar niet aan.

De straatnamen in Gugs zijn genummerd met als voorvoegsel “NY”. Nee, alles behalve New York. De handlangers van het Apartheidsregime namen niet eens de moeite om de straten een naam te geven. “NY” betekent simpelweg Native Yard, de straten werden door de planners opeenvolgend genummerd. Net als in New York, dat wel. Via “Broadway” omdat het er ’s avonds zo gezellig druk zou zijn, bereiken we Mzoli’s. Een ontmoetingsplaats die fameus zou zijn in heel Zuid-Afrika. En, als ik alles moet geloven, ver daar buiten. Het is druk in de in mijn ogen eenvoudige slagerswinkel. Schoon, hygiënisch, aardige mensen. Zowel de bediening, als de klanten. Hoe het er aan toe gaat ontrolt zich voor mijn ogen. Aan de toonbank kopen we vlees en rekenen dat af bij Mzoli, de eigenaar. Vervolgens nemen we het vlees op een dienblad mee naar de achter de winkel gelegen keuken. Daar wordt het plateau overhandigd aan de jongens achter de braai - de barbecue - die dopen je bonnetje in de mee geleverde saus om het aan het dienblad vast te kleven en dan is het wachten totdat het op de gewenste wijze is bereid. Een andere Kaapstadse wereld opent zich. Iedereen kletst met iedereen, geen geduw of getrek, geen gezeik over wie er aan de beurt is. Een ontspannen zaterdagse lunchsnack, daar gaat het om. Dat ik de enige blanke ben, maakt niets uit. In Lagos zou ik al tig keren als “hallo oyibo - bleekscheet” zijn begroet, waarop ik na een aantal jaren had geleerd met “hallo dudu – roetmop” terug te groeten. Klinkt politiek niet helemaal correct in westerse oren, maar in Nigeria werd er soms verbaasd, maar meestal lachend op gereageerd. In Gugs niets van dat alles. Een blanke in onze wijk? So what? Het vlees is klaar, op naar de naastgelegen bar om frisdrank en bier te kopen en daarna naar een terras met een dak van golfplaat om van de maaltijd te genieten. Dure auto’s staan er geparkeerd. Mercedessen, BMW’s tot en met een protserige tomaatrode Hummer! Mooie meiden hangen rond de eigenaren. “Drugs en prostitutie” souffleert mijn gastheer.

Een stukje wandelen in plaats van gelijk weer in de auto kruipen, anders kan ik de sfeer niet goed proeven. Rond Mzoli’s gaat het goed. Grote banken installeren nu eenmaal geen flappentappen als er in de buurt geen klanten zijn. De machines dienen hier niet alleen om geld op te nemen maar bovendien om betalingen te doen. Er klinkt populaire muziek uit de geparkeerde auto’s, er wordt gedanst en serieus geflirt. Een aantal winkels in de buurt fungeren tevens als agentschap voor een begrafenisonderneming. Dat is hier, zo zal ik even later ontdekken, vast en zeker een meer dan goede zaak. Schuin aan de overkant het lokale kantoor van de ANC en overal kapsalons die zijn beschilderd met prijslijsten - die ik begrijp dankzij mijn Afrikaanse geliefdes - en de kapsels waarin ze zijn gespecialiseerd. Dat is een specifiek beeld van Afrika dat me nooit zal loslaten. Glamourfoto’s van goed gekapte modellen, die ik me herinner uit het vaderland van lang geleden, vallen hierbij in het niets. De weg is geasfalteerd, de trottoirs bestaan uit stoffig zand. Het gebrek aan groen geeft de wijk een buitengewoon kaal aanzien. We gaan terug naar de auto en passeren iets verderop een enorme begraafplaats, alwaar het een drukte van belang is. Begrafenissen op zaterdag hebben de voorkeur omdat dan haast iedereen vrij heeft. Wederom een vrijwel kale zanderige vlakte met slechts hier en daar een verdwaalde boom. Overal staan groepen mensen rond een vers gedolven graf. “Haast allemaal gestorven door AIDS”, mompelt mijn begeleider. Voor de niet betrokken buitenstaander, zoals ik, klinkt er prachtig meerstemmige koorzang op. Treurig, dat wel. Het gezang beweegt als een Mexican wave van de ene grafkuil naar de volgende. Het is een surrealistische ervaring.

Langs de omheining van de begraafplaats liggen stapels pallets, bouwmaterialen voor de armoedige sloppenbuurt aan de overkant die Barcelona blijkt te heten. “Ontstaan tijdens de Olympische Spelen in Barcelona”. Leuk hoor die naamgeving die is gerelateerd aan een belangrijke gebeurtenis. Zo werd conjunctivitis in West-Afrika “Apollo” genoemd, omdat de eerste grote uitbarsting daarvan, in 1969, samenviel met de landing van het ruimteschip Apollo XI op de maan. En een mooi voorbeeld van hergebruik van afval. In Nigeria verdwenen mijn grote verhuiskisten destijds nadat ik nauwelijks de tijd had gehad om ze uit te pakken. “Daar worden minstens twee huisjes van gebouwd” observeerde een vele malen meer doorgewinterde collega toen droogjes. Sindsdien weet ook ik beter.

wordt vervolgd