DAGBOEK GUATEMALA - deel 7 (11062007)

Woensdag, 23 mei 2007. Het centrum van de stad Guatemala maakt een wat dorpse indruk. Op het centrale plein - zoiets als een sterk uitvergrote Amsterdamse Dam of Brusselse Grote Markt – staat het Palacio Nacional waarvan de buitenkant fantasieloos camouflagegroen is geschilderd. In die gevel de onvermijdelijke Quetzal, de vogel die het nationale symbool is. We mogen niet naar binnen om rond te neuzen in het voor het publiek toegankelijke gebouw. Het loopt tegen vijven en dan gaat ook in Guatemala de ambtenarij stipt op tijd naar huis. Het enige wat kan worden bewonderd, is een koperen plaat in de vloer die bekend staat als “Kilometro 0” het referentiepunt van alle wegen in het land om de afstand naar de hoofdstad te meten. Zoals in alle voormalige Spaanse koloniën, staat de kathedraal aan de overkant. Die is wel open. Hoewel de stad saai en dorps lijkt, wordt er niettemin stevig gezondigd, de wachtruimte bij de biechtstoelen zit stampvol. In een kapel wordt vol overtuiging gebeden, voor het beeld van een zwarte Jezus aan het kruis wordt langdurig gepreveld. Mijn collega gaat kort op de knieën voor een schietgebedje. De inrichting van de kerk is ongewoon sober, weinig beelden, nauwelijks bladgoud en fresco’s. De koepel, die van buitenaf gezien mooi rond lijkt, is aan de binnenkant overduidelijk ovaal. Op de kolommen van het hekwerk bij de ingang staan de namen gebeiteld van hen die tijdens de burgeroorlog het leven lieten. Keurig per provincie. El Quiché, waar Rigoberta Menchú vandaan komt, neemt veel ruimte in beslag. “Daar is het ergste huisgehouden” licht mijn collega toe en vertelt het verhaal over een familielid die in die tijd is verdwenen. Het moet wel erg diep zitten, want zo vaak licht men hier geen tipje van de sluier op.

We bekijken wat positief uit de toon vallende gebouwen. Het klassieke postkantoor, het – voormalige? – hoofdbureau van politie met in de buurt volkse markten en anonieme laagbouw met, uiteraard, anti-Amerikaanse protest graffitti “Bush terrorista” op verschillende gevels gespoten. En tot slot het moderne nationale theater. Dat heeft de vorm van, ja van wat eigenlijk? De bloemrijke uitleg van de architect is dat hij traditionele elementen uit de Maya architectuur, de piramidevorm en de trappen, heeft gebruikt, alsmede de vorm van vulkaantoppen. Het theater is vernoemd naar de schijver Miguel Ángel Austurias, in 1967 winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur. Op het parkeerterrein staat een oerlelijke buste van hem, aan de kop van de Avenida Reforma staat een heel wat dynamischer beeld van een schrijver wie de volgeschreven bladen uit de hand lijken te vliegen. In een gevel vlakbij het station van Retiro in Buenos Aires is een bronzen plaat geschroefd, waaruit blijkt dat hij daar jarenlang heeft gewoond. In ballingschap, dat staat er niet bij. Asturias was met een Argentijnse gehuwd en werkte als regeringsadviseur. Hij liep college aan de Sorbonne bij de antropoloog Georges Raynaud en vertaalde onder diens toeziend oog samen met zijn studiegenoot González de Mendoza, de Popol Vuh - het scheppingsverhaal van de Maya´s - in het Spaans. Terug naar af. De oorspronkelijk Maya tekst, was in de zestiende eeuw door de katholieke geestelijke Fransisco Ximénez in het Spaans vertaald. Raynaud, gespecialiseerd in de Maya cultuur en godsdienst, verzorgde een “verbeterde” - wetenschappelijk verantwoorde - vertaling van het Spaans naar het Frans, die door zijn studenten werd terugvertaald naar het Spaans. Door de liefhebber van legenden kan een veelheid van vertalingen van dit magische boek van het internet worden geplukt, waaronder die van Asturias en een Nederlandse versie van Sebastiaan Roeling.

We eten in Restaurant Dali. Ongelooflijk wat de eigenaar heeft uitgespookt en waar hij nadrukkelijk trots op is. De voorgevel is een kopie van een huis van Dali, inclusief de eieren op het dak, binnen zijn de muren bekleed met kopieën van Dali¨s schilderijen. Ondanks dit vertoon van wansmaak, inclusief ijsjes met als decoratie een chocolade Dali snor, maakt de maaltijd uitstekend.

Donderdag, 24 mei 2007. Verplicht zakelijk eten en drinken is meestal verschrikkelijk saai, vanavond valt het reuze mee. Het zijn collega’s die ik ken uit onherbergzame oorden, dat schept een band. Hoewel ik een bloedhekel heb aan “Champions”, zo’n dertien in een dozijn eetgelegenheid van de hotelketen waar we overnachten, maakt de muziek alles goed. Drie heren en een zeer prettig ogende dame spelen en zingen lekker in het gehoor liggende deuntjes uit de laatste decennia van de vorige eeuw. Van Wham / Wake me up before you gogo, van Elton John en Kiki Dee / Don’t go breaking my heart, van Olivia Newton John / Totally devoted to you, enzovoort. We worden bevangen door jeugdsentiment. Langs de plafonds hangen televisieschermen waarop sportevenementen zijn te zien. Naast de drummer verschijnt de mededeling “Formula One - Alonso on pole in Monaco”. Op een ander scherm plaatst Boca Juniors uit Buenos Aires zich voor de halve finale van de Copa Libertadores – de tegenhanger van de Europacup - dankzij een overwinning op Libertad uit Paraguay. De zangeres staat vrijwel onder het scherm waarop Boca speler Riquelme wordt geïnterviewd. Het stoort haar niet, de beeldschermen zijn geluidloos en de mime haalt niet bij die van Marcel Marceau of Mr. Bean. Achter haar hangt ook nog eens een ingelijst shirt van het Argentijnse voetbalelftal, net of ik thuis in Buenos Aires ben. Mariana heet ze en morgen treedt het orkestje op in “Claroscuro” vertelt ze me. “Kom je ook?” De manager geeft me een kaartje met het adres, ik word vanaf half negen verwacht. “Hasta mañana - tot morgen” zeg ik schijnheilig, hoewel ik weet dat er gewerkt moet worden en er bovendien geheel onverwacht een aardige reisgenote is opgedoken.

wordt vervolgd