CHE ACHTERNA (02082004)

“Chasing Che - Che achterna” is het door Amerikaanse journalist Patrick Symmes geschreven boek dat ik de afgelopen weken voor het slapen gaan heb gelezen. Het zijn eigenlijk drie boeken in één, want Symmes citeert regelmatig uit de dagboeken die werden bijgehouden door Ernesto Guevara Lynch de la Serna en Alberto Granado toen ze in 1952 samen op een motorfiets door Zuid Amerika trokken. Ik vermoed dat als Ernesto Guevara naderhand niet wereldberoemd zou zijn worden als “Che” niemand er waarschijnlijk ooit meer in geïnteresseerd zou zijn geweest. Tijdens hun zes maanden durende avontuur zou bij de timide Guevara het revolutionaire bewustzijn zijn ontloken, iets dat in de Cubaanse uitgave uiteraard stevig werd aangedikt. De op de dagboeken gebaseerde film “Diarios de Motocicleta - Dagboek van een Motorfiets” van de Braziliaan Walter Salles beleefde op donderdag 29 juli zijn Argentijnse première. Voor de verandering ben ik op die avond voor het slapen gaan maar eens naar een boek gaan kijken.

Tot in Peru volgde Symmes op zijn eigen motorfiets de route die Guevara en Granado namen, Salles volgde de hele route met zijn camera. De dagboeken zijn dan ook een prima reisgids. Waar Symmes om zijn verhaal te schrijven op zoek gaat naar mensen die zich de beide Argentijnen nog herinneren, geeft Salles een zeer authentieke interpretatie van het boek. Op zijn verzoek keek de inmiddels ruim tachtig jaar oude Granado over zijn schouders mee toen de film werd gemaakt. In de internationale pers worden de “Diarios” al maandenlang omhoog geschreven. In februari stond in het zondagmagazine van Jornal do Brazil een groot artikel over regisseur Walter Salles en zijn nieuwste film. In mei noemde de Londense Guardian de film een potentiële winnaar van de Palme d’Or in Cannes, die echter door Fahrenheit 9/11 zou worden gewonnen.

Het is niet de eerste keer dat ik een film zie van de uit een zeer welgestelde bankiersfamilie afkomstige Salles. In het stadsdeel Gávea van Rio de Janeiro heeft het Instituto Moreira Salles van een oud woonhuis een prachtige expositieruimte gemaakt. Het lag op loopafstand van ons appartement in Leblon en ik ging er af en toe kunst kijken of foto’s. Naast een aardige expositie met foto’s van het oude Rio zijn vooral de prachtige blauw witte tegeltableaus in de voormalige salons van het huis en op de patio in mijn herinnering verankerd. Walter Salles is dus geen bankier geworden, maar films gaan maken. Films zoals “Central do Brasil - Centraal Station” die in 2000 werd genomineerd voor een Oscar voor de beste buitenlandse film en hij was als coproducent betrokken bij de niet minder bejubelde film “Cidade de Deu - Stad van God.” Niet deze films, maar de lange documentaire “Burgeroorlog” die ik een jaar of vier geleden op de Braziliaanse tv zag, heeft de meeste indruk op mij gemaakt. In die documentaire behandelde Salles de nooit verklaarde oorlog die al jaren in de favelas van de grote Braziliaanse steden woedt. Het was een imposant document dat beelden toonde van wat wij ’s nachts af en toe konden horen: vuurgevechten tussen politietroepen en het leger van jeugdige soldaten in dienst van de drugbazen in de sloppenwijken. Doordat veel wijken van Rio zijn omringd door bergen, echode dat lekker door de nacht. Een sociaal bewogen document dat de tweedeling van de Braziliaanse maatschappij tussen de rijken in de dure buurten beneden en de armen die in de hoger gelegen favelas wonen. Deze laatsten worden in Rio steevast “o povo do morro - volk van de berg” genoemd. Een zelfde sociale bewogenheid demonstreert Sallas in zijn “Che” film waarin hij langdurig stilstaat bij een soortgelijke tweedeling in de Peruaanse leprozenkolonie van San Pablo.

In 1952 studeerde Che nog medicijnen in Buenos Aires en was Granado een pas afgestudeerde chemicus. Op Granado’s oude motorfiets vertrokken de vrienden in februari met veel bravoure en weinig geld richting Patagonië. Via Chili, Peru en Colombia zou hun reis in Venezuela eindigen. De motor hield het maar kort vol en bereikte Santiago de Chili samen met zijn passagiers in de laadbak van een vrachtauto. Van daar reisden ze via Valparaiso naar de woestijn van Atacama in het noorden van Chili. Daar zagen ze hoe mensonterend de losse arbeiders door Anaconda, de Amerikaanse exploitant van de kopermijnen, werden behandeld. Op dat moment begint de film voor mijn gevoel pas echt. Het eerste uur was de verhaallijn wat dun en werden er voornamelijk plaatjes van de natuurlijke schoonheid van Argentinië en Chili getoond. In de woestijn komen de vrienden een naar werk zoekend echtpaar tegen. Als communisten komen ze in de omgeving waar men ze kent niet aan de bak. Zij vragen aan Guevarra en Granado naar wat voor werk zij op zoek zijn. Dat ze reizen om het reizen en niet om naar werk te zoeken, wordt vol onbegrip aangehoord. De dag erop zullen ze zien hoe arbeiders worden geronseld en begint het te dagen dat er iets niet in de haak is.

Na de noordelijke Chileense woestijn, de Peruaanse hoofdstad Lima en Machu Pichu namen Guevara en Granados de boot om een tijdje in de leprozenkolonie van San Pablo te assisteren. Ze gedragen zich niet zoals de nonnen, die de kolonie runnen, vinden dat het moet. Patiënten de hand schudden en onderzoeken zonder beschermende handschoenen aan, kletsen en voetballen met de patiënten. Op een dag wordt Guevara de lunch geweigerd omdat hij niet naar de kerk gaat en bidt “als de ziel niet wordt gevoed, hoeft het lichaam ook niet te eten” bitst de moeder-overste hem toe. De patiënten brengen hem daarna borden vol. Ernesto viert er zijn 24ste verjaardag, er wordt gefeest. Door het personeel en de nonnen wel te verstaan. De leprozen wonen “veilig” op een eilandje in de rivier en kunnen het feest op afstand horen. Guevara wil naar de overkant, hij wil bij de patiënten zijn, maar het pontje vaart ’s nachts niet. Dan maar zwemmen. Hij duikt de rivier in en haalt puur op wilskracht de overkant. Kort daarna reizen beide vrienden verder. Op 26 juli 1952, de sterfdag van Evita Perón, stapt Ernesto Guevara Lynch de la Serna in Caracas op een vliegtuig naar Miami. Een paar jaar later zou de hele wereld hem leren kennen als “el Che.”